Dit is hoofdstuk 6 uit het boek "... Zo dat de hemel de aarde raakt..." (© P.Coeckelberghs).
HOE SINT JOZEF OP DE NIEUWE WIJK TE
KAPELLEN KWAM.
Zuster Justa vertelde zelf:
"Zo ontving ik dan op zekere dag een schrijven van het bisdom
Mechelen. Toen was Kardinaal Van Roey daar aartsbisschop.
In dat schrijven werd mij verboden nog in contact met het volk te komen,
dus verboden nog naar de spreekplaats te gaan of briefwisseling te onderhouden.
Ja, ik ontving zelfs de doodsbrieven van eigen familieleden niet. Ook
mocht ik geen voet meer buiten het klooster zetten. Ik mocht nog in de kloostertuin
gaan tot 8u in de morgen. maar ook daar stond ik onder controle.
De enkele Zusters die mij steunden en opbeurden,werden, naar een
buitenhuis gestuurd.
Zekere maandagmorgen in de maand maart
1956, vóór 8 uur, bracht ik, volgens gewoonte, mijn dagelijks bezoek aan het
Sint Jozefsbeeld in onze tuin. Het was voor mij door deze kortwieking een zeer
droevige tijd. Terwijl ik mijn
verdriet aan Sint Jozef vertelde, het wenen nabij, hoorde ik opeens een zeer
klare mannen stem uit het Sint Jozefsbeeld komen, die. me zei: “Breng mij in
de Nieuwe Wijk te Kapellen, ge kent toch die plaats, ja breng me daar, .. Daar
kan iedereen komen, en dáár zal ik ten beste spreken voor allen die mij
aanroepen, zelfs zo dat de Hemel de aarde raakt en de aarde de Hemel”.
Volkomen gesterkt, overgelukkig en
vastberaden zei ik: "Dát zal ik doen, heilige Jozef. Op 1 mei (feest van
Sint Jozef werkman) staat uw beeldje in de Nieuwe Wijk daar moogt ge geheel
gerust in zijn”.
Aanstonds deelde ik dit mede aan Zuster
Montforta, een zieke medezuster. de enige aan wie ik nog mijn volle vertrouwen
kon schenken. Deze zeide mij:
“Ach, zusterke, doe dat toch niet, want, ge overleeft het niet, wat ziet gij
nu al af”. Hierop antwoordde ik:
“Ik moet het doen en zal het ook doen, de H. Jozef verlangt het!
Toch drong in die tijd af en toe, via
schoolkinderen, een briefje tot mij door van mensen die mij hun nood kloegen en
hulp behoefden. Anderen slaagden erin door een zijpoort binnen te geraken en mij
's morgens vóór 8 uur bij het beeld van Sint Jozef te vinden.
Ook werd mij eens een zinnebeeldige
voorstelling gegund, die mij sterkte en troostte. Dit vertelde ik reeds vroeger
Op de vraag van mijn medezuster:
"Hoe kunt gij een beeldje van de H. Jozef in de Nieuwe Wijk te Kapellen
geplaatst krijgen, want gij hebt er zelfs geen?", antwoordde ik: "Het
is allemaal waar, dat kan ik niet, maar luister, ik loop vlug naar Sint Jozef en
,k zal het hem zeggen".
Daar gekomen zei ik: "Luister 'ne
keer heel goed, Sint Jozef, ik persoonlijk kan U werkelijk niet dáár in de
Wijk brengen, maar als U nu echt heel graag dáár in de arme Wijk Uw intrek
neemt en werkt, stuur dan de heer Pastoor van Kapellen, ofwel zijn huishoudster
naar mij. U kan haar ook met aanbevelingen laten komen als een van de vele
mensen die dat voorheen hebben gedaan. Dan zal ik hun zeggen dat zij zullen
verkrijgen wat zij verlangen, als zij Uw beeld tegen 1 mei in de Wijk te
Kapellen willen plaatsen. Als ik één van beiden, betoogde ik verder, nu ik
geen volk mag ontvangen, toch in de spreekplaats mag ontmoeten, twijfel ik er
niet meer aan dat het werkelijk Uw wens is in de Nieuwe Wijk te staan en daar te
ijveren voor ieder in nood verkerende ziel. Men mag hierbij dan niet vergeten
dat mijn klooster meerdere uren van Kapellen afgelegen is.
Twee dagen later, juist een woensdag,
kwam de portierster mij zeggen: .,De huishoudster van mijnheer pastoor van
Kapellen is in de spreekplaats en moet U iets zeggen, en gij moogt gaan van de
Eerwaarde Moeder.
Na de, les spoedde ik mij er haastig
heen. Zij was gestuurd door mijnheer pastoor om voor hem, maar ook voor
haarzelf, een zekere gunst aan te bevelen. Als bijzondere gunst verlangde en
vroeg de huishoudster de genezing
van haar zustier. die volgens haar zeggen, aan kanker leed. Ik zei haar, “Als U het mogelijke doet om te zorgen dat
Mijnheer Pastoor een Sint Jozefsbeeld in de Nieuwe Wijk te Kapellen zal plaatsen
tegen 1 mei eerstkomend, dan zal U zeker en vast de hulp 'van Sint Jozef
ondervinden. Uzelf, moet het beeldje daar niet brengen. dat moet Mijnheer
Pastoor doen, U moet maar zorgen dat het er komt tegen 1 mei en dit door
herhaaldelijk aan te dringen”. Zij
had trouwens geen gezag om het zelf te doen, en was zonder verweer, als.
vijandelijke weerstand het haar zou willen beletten.
De huishoudster meende dat dit alles
zeer spoedig en gemakkelijk kon uitgevoerd worden. Mijnheer pastoor dacht er
evenwel geheel anders over. Hij vond het volkomen onzin een Sint Jozefsbeeldje
in de Nieuwe Wijk te plaatsen. De
huishoudster bleef haar best doen om mijnheer pastoor te bewegen tot het
plaatsen van het beeldje. Ook werd het haar beloond, want haar zieke zuster
genas plotseling. Dit trof Mijnheer Pastoor wel zeer diep, maar een Sint
Jozefsbeeldje in de Nieuwe Wijk te plaatsen was bij nog niet van zin.
Menselijk gesproken had hij er reden
toe. De huizen van de Nieuwe Wijk werden gebouwd in 1920 en 21 door een
ongodsdienstig
comiteit. Wie van de gemeente hulp
of steun ontving, moest afzijdig blijven van de godsdienst en de kinderen naar
de naar de staatsschool sturen.
De huizen waren zeer vlug verhuurd. De
eigenlijke Kapellenaren lieten, zich niet in met de bewoners, van de Nieuwe
Wijk. Thans echter hebben de meeste
mensen daar hun huis gekocht en sierlijk opgemaakt en doen inzake godsdienst wat
ze willen. Enkele komen reeds in stilte naar de kapel. Zelfs een huisgezin in
de wijk, de familie Arnouts Rottiers, zorgde liefdevol en met toewijding voor
de kapel.
De geestelijkheid van Kapellen bleef er
die tijd weg. Zo vond Mijnheer Pastoor mijn verlangen onuitvoerbaar. Maar ik gaf
de moed niet op en bad de H. Jozef, de Pastoor door een ziekte of een andere
beproeving zo in het nauw te brengen, dat hij, uit verlangen om hulp te bekomen,
daar een beeldje zou brengen en het op de geschikte plaats ter verering
opstellen. Een eerste ziekte deed hem beloven dat hij het daar zou brengen, maar
eenmaal genezen, meende hij te voldoen met er een in zijn huis te plaatsen. Maar
dit was het niet wat men verlangde. De heer Pastoor kreeg een zere knie. Een
operatie bleek nodig te zijn en zelfs daarna, pronostikeerde de dokter, zou
hij een stijve knie of been behouden. Nu verzekerde de Pastoor dat er een
beeldje zou komen indien hij zonder operatie genas. Hij genas en toch aarzelde
hij nog onder voorwendsel dat hij geen geschikt beeldje had.
Aan mij vertelde de Pastoor het
volgende: "Zekere avond werd er heel laat aan de pastorie gebeld. Het was
een onbekende dame die naar mij vroeg. Ze gaf mij ingepakt een zeer oud
plaasteren Sint Jozefsbeeldje, dat ze zelf waarschijnlijk niet schoon genoeg
vond om in haar woning te laten staan. Het weg te werpen durfde zij niet en vond
het daarom best het aan mij te geven. Zij voegde erbij: "U weet wel een
plaats, waar men een Sint Jozefsbeeldje verlangt".
Dat men mij ook nog een beeldje
bezorgde, zei Mijnheer Pastoor, vond ik zeer zonderling. Maar het plaatsen in
de Nieuwe Wijk beviel me niet. Ik dacht immers: van de eerste dag wordt het daar
stukgeslagen. Wij mogen toch geen aanleiding tot heiligschennissen geven.
Sedert mijn huishoudster was aangekomen met de opdracht daar een beeldje te
plaatsen had ik geen rust meer... Van de andere kant voelde ik dat de H.
Jozef dáár wel heel goed zou staan, nog te meer omdat ik nu ook reeds op zo'n
zonderlinge wijze zijn beeldje had gekregen. Maar daar het een vaste gedachte
van mij was, dat dit beeldje daar geen uur zou blijven staan, dacht ik bij
mezelf: Ik zal naar het gemeentebestuur gaan, want zonder toestemming van de
gemeenteraad, mag ik dat toch niet plaatsen. Geven ze mij daar geen toelating en
denkelijk is dat zó dan is ook alle verantwoordelijkheid van mij af. De
gemeenteraad gaf echter buiten alle verwachtingen aanstonds toelating om een
Sint Jozefsbeeldje op de Nieuwe Wijk te plaatsen.
Het gemeentebestuur was toen overwegend
ongodsdienstig. Maar toen de burgemeester aan alle raadsleden één voor één
vroeg of ze er iets tegen in te brengen hadden dat in de Nieuwe Wijk een beeldje
van Sint Jozef geplaatst zou worden, protesteerde niemand. Met een
schouderophalen gaven zij te kennen dat het hun onverschillig liet en de
burgemeester willigde mijn verzoek in.
Zo ben ik dan daags vóór 1 mei,
vertelde Mijnheer Pastoor verder, met de schrijnwerker naar de Nieuwe Wijk
gegaan en hebben wij aan de muur van een huis, tegen de lust van de daar wonende
mensen in, het blokje geplaatst om het beeldje op te zetten.
Diezelfde avond werd het nieuws
verspreid bij alle links denkende groeperingen van de omliggende dorpen van
Kapellen. Allen werden uitgenodigd om aanwezig te zijn met hun muziekkorps, als
de zwartrok zou aankomen. Door veel en luid muziek moest de predikant
onverstaanbaar gemaakt worden. Wonderbaar, hier viel hun feest met dat van Sint
Jozef samen en in feite werd de H. Jozef niet met smaad, maar met feestmuziek in
zijn nieuwe werkplaats triomfantelijk ingehaald. Allen hebben, zonder het te
willen, hun best gedaan ter inhuldiging van de patroon der proletariërs.
Heel het plein stond vol spelers, terwijl overal vlaggen wapperden laat het
ook rode geweest zijn ter ere van het voorlopig nog schamele beeldje van de
Timmerman van Nazareth". Tot hier dit verhaal van Mijnheer Pastoor aan mij.
Het pleit was gewonnen. Op 1 mei 1956
stond het Sint Jozefsbeeldje in de Wijk. De gekozen plaats was tussen twee
huizen. Het beeldje werd hoog aangebracht en het lokte vele vereerders onder de
noodlijdende mensen, die daar Sint Jozef om hulp kwamen smeken.
De mensen die Sint Jozef daar te voet kwamen vallen moesten echter
vooralsnog bij die huizen voor het beeldje blijven staan.
Wekelijks kwamen er op woensdag om 8
uur 's avonds mensen naar die plaats om samen de Rozenkrans te bidden, met
gebeden tot de H. Jozef. Dat ging
niet gemakkelijk, want sommigen lieten de biddende mensen niet met rust en onder
allerlei vormen moesten de bedevaarders voelen dat ze daar niet welkom waren.
Het gebeurde zelfs meermalen dat het moederke uit het huis waartegen het beeldje
aangebracht was, onder het gebed in de deur kwam staan en de biddenden uitdaagde
met uitlatingen als deze: “Komde gijlie ook al naar die lelijkaard!
Stond hij niet zo hoge, dan goot ik er elke dag mijn waterpot op uit”.
Met de tijd veranderden de gevoelens
van dat vrouwke van 80 jaar. Het
vatte genegenheid op voor de bedevaarders en het was zo goed hun een stoel aan
te bieden en straks zou het nog een veel belangrijker daad van liefde stellen.
Het jaar 1956 was in de echte zin van
het woord een triomfjaar voor de H. Jozef. Het volgende jaar 1957 moest er niet
voor onderdoen.
Bovenstaande tekst is afkomstig uit het boek "... Zo dat de hemel de aarde raakt...". (©-P.Coeckelberghs)
Het boek is nog steeds verkrijgbaar bij de "Vriendenkring St. Jozef" het adres vindt u op hun pagina.
Alle rechten voorbehouden
Nadruk verboden.
Verantwoordelijk uitgever:
P.Coeckelberghs
België