HOOFDSTUK 3: DE RECHTSCHAPEN MAN - DE ECHTGENOOT.

Zoals Maria bleef Jozef in de loop van zijn leven, dat een pel­grimstocht in het geloof was, tot het einde toe trouw aan de roeping van God. Het leven van Maria was de vervulling tot op de bodem van het eerste fiat dat zij uitgesproken had bij de aankondiging. Zo­als reeds gezegd sprak Jozef op het ogenblik van zijn aankondiging geen woord: hij ,,deed” eenvoudig ,,zoals de en gel van de Heer hem bevolen had” (Mat. 1,24).

Dit eerste deed werd bet begin van de weg van Jozef. Langs deze weg hebben de evangelies geen enkel woord van hem opgetekend. Maar het zwijgen van Jozef is bijzonder welsprekend: dankzij dit zwijgen kan men volledig de waarheid aflezen die vervat is in het oordeel dat het evangelie over hem geeft: ,, rechtschapen” (Mat.

1,19).

Men moet deze waarheid weten af te lezen, want daarin ligt een van de belangrijkste getuigenissen over de man en over zijn roeping. In de loop van de generaties leest de kerk dat getuigenis steeds aandachtiger en bewuster af en haalt zij als het ware uit de schat van deze uitzonderlijke figuur ,, nieuw en oud” te voorschijn ( Mat. 13,52).

 

De rechtschapen man van Nazareth bezit vooral de duidelijke kenmerken van de echtgenoot. De evangelist spreekt over Maria als over ,, een maagd, die verloofd was met een man, die Jozef heette” (Luc. I ,27). Voordat ,, het mysterie dat van eeuwigheid verborgen was” (Ef. 3,9) vervuld begon te worden, tonen de evangelies ons het beeld van de echtgenoot en de echtgenote.

Volgens het gebruik van het Joodse volk werd het huwelijk in twee fasen gesloten: Eerst werd bet wettelijke huwelijk (een echt huwelijk) gesloten en pas na een bepaalde periode leidde de man de vrouw zijn huis binnen. Jozef was dus al de man van Maria, voordat hij met haar samenleefde; maar Maria bewaarde in haar hart het verlangen om zichzelf geheel en uitsluitend aan God te geven.

Men zou zich kunnen afvragen hoe dit verlangen viel te rijmen met het huwelijk. Het antwoord komt alleen uit het verloop van de heilsgebeurtenissen, dat wil zeggen uit het speciale handelen van God zelf.

Vanaf het ogenblik van de aankondiging weet Maria dat zij haar verlangen om zich als maagd exclusief en geheel aan God te geven moet verwezenlijk en juist door moeder van Gods Zoon te worden. Het moederschap door de heilige Geest is de vorm van gave die God zelf van de Maagd, de verloofde van Jozef, verwacht. Maria spreekt haar fiat uit.

Het feit van verloofde van Jozef te zijn ligt in Gods plan zelf op­gesloten. Dat geven beide aangehaalde evangelisten aan, maar in het bijzonder Mattheüs. De woorden die tot Jozef gesproken wor­den, zijn veelbetekenend: ,, Wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; het kind in haar schoot is van de heilige Geest” (Mat. 1,20). Zij verklaren het mysterie van de vrouw van Jozef:

Maria is maagd in haar moederschap. De Zoon van de Allerhoogste neemt in haar een menselijk lichaam aan en wordt de Mensen­zoon.

God, die zich tot Jozef richt met de woorden van de engel, richt zich tot hem als man van de Maagd van Nazareth. Wat in haar door de heilige Geest bewerkt is, betekent tegelijk een speciale bevesti­ging van de echtelijke band, die al eerder tussen Jozef en Maria bestond. De bode zegt duidelijk tot Jozef: ,,Wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen

Wat eerder geschied was — zijn huwelijk met Maria — was dus ge­schied krachtens Gods wil en moest derhalve nagekomen worden. Maria moet in haar goddelijk moederschap blijven leven als ,,een maagd, die de vrouw van een man is” ( Luc.1,27).

 

In de woorden van de nachtelijke aankondiging wordt Jozef niet alleen de goddelijke waarheid over de onuitsprekelijke roeping van zijn vrouw, maar hoort hij eveneens opnieuw de waarheid over zijn eigen roeping. Deze rechtschapen man, die de Maagd van Nazareth beminde in de geest van de meest edele tradities van het uitverkozen volk en met haar verbonden was in echtelijke liefde, wordt door God opnieuw tot deze liefde geroepen.

Jozef deed zoo/s de en gel van de Heem hem bevolen had en nam zijn vrouw tot zich “; het kind in haar schoot ,,is van de heilige Geest”. Moet men uit deze uitdrukkingen soms niet afleiden dat ook zijn liefde als echtgenoot herboren wordt uit de heilige Geest? Moet men soms niet denken dat de liefde van God, die in het men­selijk hart is uitgestort door de heilige Geest ( Rom. 5,5), op de meest volmaakte wijze gestalte geeft aan alle menselijke liefde? Zij geeft ook op wel heel bijzondere wijze gestalte aan de echtelij­ke liefde van de man en de vrouw en verdiept daarin alles wat men­selijk waardig en schoon is, wat de tekens draagt van de exclusieve overgave, van het verbond tussen personen en van de authentieke gemeenschap naar het voorbeeld van het mysterie van de Drie-eenheid.

,,Jozef(...) nam zijn vrouw tot zich. Toch had hij geen gemeen­schap met haar, totdat zij een zoon ter wereld bracht” (Mat. 1,24-25). Deze woorden wijzen op een ander elkaar nabij zijn dan de echtgenoten. De diepte daarvan, de geestelijke sterkte van de band en van het contact tussen personen — tussen man en vrouw — komen uiteindelijk van de Geest die het leven geeft ( Joh. 6,63).

Gehoorzaamheid aan de Geest hervond Jozef juist in Hem de bron van de liefde, van zijn liefde als echtgenoot, en deze liefde was groter dan de liefde die de rechtschapen man kon verwachten volgens de maat van zijn eigen menselijk hart.

 

In de liturgie wordt Maria gevierd als ,,met Jozef de recht­schapen man, verenigd door een band van echtelijke en maagdelij­ke liefde” (31). Het gaat inderdaad om twee liefdes, die tezamen het mysterie voorstellen van de kerk, maagd en bruid, die in het hu­welijk van Maria en Jozef haar symbool vindt.

De maagdelijkheid en het celibaat omwille van het Rijk Gods zijn niet alleen niet in tegenspraak met de waardigheid van het huwelijk, moor veronderstellen en bevestigen deze. Het huwelijk en de maagdelijkheid zijn de twee manieren waarop het ene mysterie van het verbond van God met zijn volk wordt uitgedrukt en be­leefd” (32), dat gemeenschap van liefde is tussen God en de mensen.

Door zichzelf geheel op te offeren drukt Jozef zijn edelmoedige liefde voor de Moeder van God uit en maakt hij van zichzelf een echtelijke gave aan haar. Hoewel hij besloten had zich terug te trekken om het ‘plan van God’, dat bezig was zich in haar te verwezen­lijken, niet te belemmeren, neemt hij haar op uitdrukkelijk bevel van de engel tot zich en eerbiedigt hij haar exclusief toebehoren aan God.

Anderzijds is het uit het huwelijk met Maria dat voor Jozef zijn bijzondere waardigheid en zijn rechten over Jezus afgeleid zijn. Het is zeker dot de waardigheid van Moeder van God zich zo hoog verheft dot niets meer verheven kan zijn; moor omdat er tussen de heilige Maagd en Jozef een huwelijk]k was gesloten, bestaat er geen twijfel aan dot geen onder de allerhoogste waardigheid, woordoor de Moeder van God ver boven alle schepselen verheven is, zozeer benaderde als hij.

Door het huwelijk]k de voornaamste vorm van samenleving en vriendschap is, waarmee van nature de gemeenschap van al het goede daarin samen gaat, vloeit eruit voort dot God, die Jozef als man aan de Maagd gegeven heeft, haar hem niet alleen als levens­gezel gegeven heeft, getuige van de maagdelijkheid en beschermer van de eerbaarheid, maar ook opdat hij door het huwelijksverbond deel zou hebben aan haar verheven grootheid”.

 

Het leven van de heilige Familie vormde zo’n liefdesband, eerst in de armoede van Bethlehem, daarna in de ballingschap in E­gypte en vervolgens in de ‘woning te Nazareth.’ De kerk omgeeft dit gezin met diepe verering en houdt het als voorbeeld voor alle ge­zinnen. De Familie van Nazareth, die direct is opgenomen in het mysterie van de menswording, vormt zelf een speciaal mysterie. En zoals in de menswording hoort tot dit mysterie tegelijk het echte vaderschap: de menselijke vorm van het gezin van de Zoon van God — een echt menselijk gezin, waaraan het goddelijke mysterie gestalte gegeven heeft. In dat gezin is Jozef de vader.

Zijn vaderschap is geen vaderschap dat gevolg is van de voort­brenging. Toch is het niet schijnbaar of alleen plaatsvervangend, maar bezit het de voile echtheid van het menselijk vaderschap, van de vaderlijke taak in het gezin.

Er ligt een gevolg in van de hypostatische vereniging: mensheid die opgenomen is in de eenheid van de goddelijke Persoon van het Woord dat de Zoon is, Jezus Christus.

Samen met de mensheid is in Christus ook alles opgenomen wat menselijk is en in het bijzonder het gezin, als eerste ruimte van zijn aards bestaan. In dit kader is ook het menselijk vaderschap van Jozef opgenomen. Op grond van dit beginsel krijgen de woorden die Maria in de tempel tot de twaalfjarige Jezus heeft gericht, hun juis­te betekenis: ,, Uw vader en ik hebben naar U gezocht”.

Dit is geen conventionele frase: de woorden van de Moeder van Jezus duiden heel de werkelijkheid van de menswording aan, die tot het mysterie van de Familie van Nazareth behoort. Jozef, die van het begin af, uit geloofsgehoorzaamheid zijn menselijk vaderschap ten opzichte van Jezus heeft aanvaard en het licht van de heilige Geest gevolgd heeft dat door het geloof aan de mens geschonken wordt, ontdekte zeker steeds meer de onuitsprekelijke gave van zijn vaderschap.

 

Lees verder in hfst.-4

 

hfst. 2  inleiding  hfst. 4